Portret in gastatelier Vrouw Muskens, aug 2025. (Foto: Stijn Rompa)

Van 28 juli t/m 29 augustus 2025 verbleef ik als gastkunstenaar op de afdeling Gerontopsychiatrie+ van stichting Mijzo in Dongen. Ik sliep en at op de afdeling, ging met de bewoners in gesprek, deed spelletjes of ging met ze naar buiten. Ik werkte in het gastatelier van kunstenaarscollectief Vrouw Muskens, dat de residentie organiseert.

Op de afdeling Gerontiepsychiatrie+ wonen mensen die al een groot deel van hun leven kampen met psychiatrische aandoeningen. Daarbij hebben ze op minimaal twee andere gebieden problemen, zoals een rolstoel, parkinson, een beroerte of dementie. Ze hebben vaak geen goed beeld van de omvang van hun aandoeningen en verliezen de regie over hun doen en laten. De volle omvang hiervan leerde ik pas gedurende dit avontuur kennen.

Op de afdeling

Bij binnenkomst begroet ik iedere medebewoner even open en onbevangen. Het grootste deel ontvangt mij heel aardig, de een taalvaardiger dan de ander. Met M, een eigenzinnige onderwijzeres die het liefst buitenshuis is, heb ik een instant klik. Eén mevrouw draait haar hoofd weg op mijn uitgestoken hand en houdt haar mond stijf gesloten. De meneer in een rolstoel die ik bij het koffieapparaat aanspreek, weert mijn uitgestoken hand met zwaaiende armen af alsof ik een wesp ben. “No no no no no” roept hij.

Ik vraag bewust niet naar diagnoses. Het hoognodige wordt me verteld door de verzorgenden op de afdeling. De mevrouw die mij doodzwijgt doet dat bij iedereen. Ze loopt alle dagen dat ik er ben in dezelfde witte outfit en komt alleen van haar kamer om te eten in de gemeenschappelijke huiskamer. Ik hoor haar uitsluitend praten als er na het eten wordt gevraagd welke soort vla ze wil. Dan zegt ze op heldere en beschaafde toon het hoognodige. Ze doet niet aan beleefdheden als “Goedemorgen” of “Dankjewel”. Ik noem haar het enigma. De meneer in de rolstoel heeft last van stemmen in zijn hoofd. Zijn beide voeten zitten in het verband. Hij spreekt altijd met twee woorden. “Hoi hoi”, of “Vuur vuur”, met het gebaar van een aansteker erbij, als hij wil roken op het balkon. De meeste bewoners mogen zelf geen vuur bij zich dragen.

Motivatie

Een 17-jarige vakantiekracht vraagt me oprecht verbaasd waarom ik in vredesnaam vrijwillig op deze afdeling woon en slaap. Dat vraag ik mij de eerste nacht ook af, als ik lig te woelen en probeer mijn luidruchtige buurvrouw verder op de gang te negeren.

Ik heb me aangemeld omdat ik uit de comfortzone van mijn atelier wil en omdat ik mijn eigen angst voor geestelijke aftakeling wil aankijken. Ik zag mijn moeder in korte tijd haar cognitieve- en spraakvermogen kwijtraken door een hersentumor, mijn opa en oom hun intellect en persoonlijkheid kwijtraken aan dementie. Als chronisch migrainepatiënt ben ik bekend met een haperend brein dat mijn functioneren hindert. Wat als dat veel erger wordt?

Natuurlijk wil ik ook gewoon vijf weken lang geconcentreerd werken, geïnspireerd door een nieuwe omgeving, niet afgeleid door dagelijkse beslommeringen thuis.

Tijd

Na de eerste dagen weet ik al dat mijn thema voor deze residentie “tijd” zal zijn. Op de afdeling hangen grote kalenders, klokken en whiteboards met daarop de datum, het menu en de activiteiten van vandaag. Ondanks die constante reminders vloeien de dagen in elkaar over. “Is het vandaag donderdag? Ik dacht dat het al zaterdag was.”

Er schiet me een dichtregel uit het gedicht “Eb” van M. Vasalis te binnen: “Er is geen tijd. Of is er niets dan tijd?”.

De vaste dagindeling doet me denken aan een klooster. Op het tijdstip van de metten (rond 4:00) lig ik vaak wakker. Die tijd benut ik voor reflectie en verwerking van alle indrukken van de dag ervoor. Met de lauden (rond 7:00) sta ik op. Een wekker is niet nodig. De geluiden van medebewoners of personeel zijn genoeg en na twee weken is het mijn interne klok geworden.  Rond de terts (10:00) ben ik in het gastatelier van Vrouw Muskens. De sext (12:30) is het moment om de lunch te gaan bereiden en rond de noon (14:30) ga ik vaak even liggen. Ten tijde van de vesper (17:30) zit ik alweer op mijn afdeling aan tafel voor het avondeten. Na de completen (rond 19:30) zijn bijna alle bewoners op hun kamer. Een enkeling speelt nog een potje rummikub in de gemeenschappelijke huiskamer.

Zelfs de plattegrond doet denken aan een klooster: er is een rondgang met uitzicht op de lagergelegen binnentuin. De slaapkamers liggen als kloostercellen in de buitenring.

De vaste dagindeling hoort bij het begrip Chronos, de meetbare kloktijd. Chronologie, weergegeven in kalenders en tijdlijnen.  Chronos is een verslindende tijd, maar helpt je ook om dingen te plannen en te bereiken. Daartegenover staat het tijdsbegrip van Kairos. Dat beschrijft de innerlijke belevingstijd, ook wel godstijd genoemd. Ik ken het als “flow” als ik lekker aan het werk ben. En ik moet denken aan de Tao: doen door niet-doen. Uitsluitend handelen op het juiste moment.

Beide tijdsbelevingen zijn waardevol. Het gaat om de balans tussen lineaire en innerlijke tijd, tussen actie en bezinning, tussen resultaat en proces. Ik lees het als reminder om te vertragen, tijd te nemen om stil te staan bij wat is. Want ik leg mezelf druk op om te produceren en te werken, heel hard te werken. Werken is mijn ‘standaard-instelling’. Maar wat is nou belangrijk? Werk of mijn gezin dat vandaag langskomt, en die bewoonster met wie ik ga wandelen? Ik bedenk me dat een migraineaanval mij er ook aan herinnert om naar de Kairos tijd terug te keren. Het is tevens een middel om daar te komen, want dan ineens blijken deadlines wel op te kunnen schuiven.

Mijn vaste overbuurvrouw aan tafel doet -net als ik- alles snel; rondjes lopen achter haar rollator, boeken lezen, eten en rummikubben. Op haar stappenteller houdt ze in de gaten of ze haar dagelijkse kilometers al gehaald heeft en op haar e-reader leest ze een half boek per dag.

Een groot deel van het dagelijks leven hier bestaat uit wachten. Wachten op het eten, op hulp bij het naar bed brengen of de toiletgang, wachten tot iemand een rondje met je komt lopen, wachten op een vuurtje om te kunnen roken.

N. wacht iedere avond. Na het eten worden de bewoners die hulp nodig hebben één voor één door de verzorgenden naar bed gebracht. N. is altijd de laatste. Waarschijnlijk omdat ze overdag al veel slaapt. Het liefst wil ze direct na het eten weer naar bed. Ze is het wachten beu en moppert als de verzorgster zegt dat ze “haar over een kwartiertje komt halen”. Het kwartiertje kloktijd duurt voor N. een eeuwigheid. Ik denk aan de dichtregel “Ik ben een oceaan van wachten”.

Dit is het hele gedicht “Eb” van M. Vasalis:

Ik trek mij terug en wacht.
Dit is de tijd die niet verloren gaat:
iedre minuut zet zich in toekomst om.
Ik ben een oceaan van wachten,
waterdun omhuld door ’t ogenblik.
Zuigende eb van het gemoed,
dat de minuten trekt en dat de vloed
diep in zijn duisternis bereidt.

Er is geen tijd. Of is er niets dan tijd?

Op de gang van de B afdeling (de ‘zwaardere gevallen’) zit een medewerkster aan een geïmproviseerd tafeltje achter haar IPad. “Vreemde plek om kantoor te houden”, denk ik. Dan komt L. uit haar kamer geschuifeld. De medewerkster stuurt haar op licht-strenge toon terug naar haar kamer: “Nee L., half drie hadden we afgesproken. Dan gaan we een stukje lopen.” L. loopt het liefst al babbelend de hele dag rondjes aan de hand van de verpleging, maar die moeten hun tijd verdelen over alle negen bewoners van de afdeling. Binnen 30 seconden staat L. weer op de gang. “Goed op de klok kijken L. Kijk, het is nu twee uur. Tot half drie moet je op je kamer blijven.” Twee tellen later gaat de deur alweer open. “Ik kan geen klokkijken”, zegt L. “Mijn klok is stuk”. De verzorgster loopt mee naar binnen. “Daar is je klok. Goed kijken. Als ie op half drie staat mag je je kamer uit”. L. komt net uit de crisisopvang. Ze moet nog wennen aan hoe het hier gaat. Ik bewonder het engelengeduld van het personeel.

In het atelier

Als opstart in het atelier van Vrouw Muskens werk ik verder aan mijn langzaam groeiende serie aquarellen van de volle maan, een maandelijks meditatief moment. Ik teken alle fasen van de maan gezien vanuit het Noordelijk en het Zuidelijk halfrond. De cyclische tijd, het grote geheel. Ik schrijf het gedicht “Eb” over met potlood en teken er een ginkgoblad bij. Voor de ingang van Mijzo staan twee ginkgo-bomen. Die staat er niet zomaar, vermoed ik. De boomsoort bestaat al 300 miljoen jaar en staat symbool voor een lang leven, hoop en veerkracht.

Ik deel het ruime en lichte atelier met Anna, de andere gastkunstenares. Zij verblijft bij de GGZ, in een voormalige isoleerkamer. De samenwerking gaat heel makkelijk en we hebben veel steun aan elkaar. We wisselen dagelijks ervaringen uit en lunchen samen. Het is stimulerend en fijn om haar iedere dag naast me te zien werken of haar in het dorp tegen te komen.

Na de eerste week begin ik aan beelden van een schildpad en een haas, als symbolen voor traagheid en haast, voor Kairos en Chronos. Mijn vriendin-onderwijzeres van de afdeling wijst naast de joystick van haar elektrische rolstoel. De snelheid van het apparaat wordt aangegeven met pictogrammen van een schildpad en een haas. Ik bekleed de beelden met wit vilt, het gebroken wit van de outfit van het enigma.

Werk in situ

In de laatste weken werk ik op de afdeling aan werk in situ op de ramen van de rondgang. Het gedicht van M. Vasalis breng ik met plakletters aan in één lange regel op de ramen van de zuidgang. In de noordgang teken ik alle fasen van de maan in een langgerekte boog over alle ramen.

De andere twee gangen grenzen aan de huiskamers van de afdeling. Daar teken ik twee “tijd-ruimteschema’s”. In de gekleurde rondjes verwerk ik de kalenders, klokken en dagaanduidingen van de huiskamers tot een soort sterrenstelsel van kriskras met elkaar verbonden dagen en uren. De data en dagen zijn precies het aantal dagen dat ik op de afdeling was.

Op de laatste avond maak ik nog een verrassing voor mijn vaste overbuurvrouw aan tafel, die iedere dag  met haar rollator 2 kilometer aflegt in de rondgang van onze afdeling. “Anders kan ik straks helemaal niet meer lopen”, zegt ze. Speciaal voor haar maak ik een start/finish plek in de gang vlak bij onze huiskamer. Vanaf nu kan ze iedere ronde vieren.

Tot slot

Aan het einde van mijn residency voelt mijn afdeling als familie. Het was intens, met name de gebroken nachten tussen de bewoners van de ´zwaardere` afdeling, maar absoluut de moeite waard. Ik ben niet meer bang voor een haperend brein of voor verwarde mensen. Ik heb nog steeds stappen te zetten in het rust geven van mijn eigen haperende brein. Ik heb de schildpad-stand van mijn eigen werkmodus nog niet helemaal gevonden. Ik heb wel heel veel inspiratie gekregen, heerlijk gewerkt, veel gelachen, vriendschappen opgedaan en veel liefde en geduld gezien bij Mijzo.

Het mooiste compliment kreeg ik van een lieve bezoeker die zei: “Je hebt de bewoners gezien en je hebt waarde toegekend aan hun alledaagse handelingen door er een kunstwerk en een ritueel van te maken.”

Als ik afscheid neem van de bewoners en het personeel van mijn afdeling, vertellen ze dat ze mijn vrolijke aanwezigheid gaan missen en dat ik een fijne logé was. Ik besef dat ik voor mijn medebewoners meer heb betekent door aandachtig aanwezig te zijn dan door keihard te werken. Zoals wel vaker had jet wel een tandje minder gekund. Hoe trots ik ook ben op alles wat ik heb kunnen doen qua kunstingrepen, de belangrijkste les die ik er persoonlijk uit haal is dat ik mag minder hard mag werken en meer gewoon aanwezig kan zijn.